Broeders en zusters, ik smeek u, wees zoals ik, want ik ben zoals u. U hebt mij nooit enig kwaad gedaan. Herinnert u zich niet de eerste keer dat ik u het evangelie heb verkondigd? Ik kwam bij u toen ik ziek was, en hoewel mijn ziekte u er alle aanleiding toe gaf, hebt u mij toch niet veracht of verstoten. U hebt mij in uw midden opgenomen als een engel van God, als Christus Jezus zelf. Toen prees u zich gelukkig. Wat is daar nu nog van over? Ik kan van u getuigen dat u zelfs uw ogen zou hebben uitgerukt om ze mij te geven. Ben ik dan nu ineens uw vijand geworden, omdat ik u de waarheid zeg? Die anderen doen alles voor u, maar hun bedoelingen zijn slecht:

ze drijven een wig tussen u en mij, en dan moet u alles voor hén doen. Het is goed als u zich inspant, maar doe het dan ook voor de goede zaak, en doe het bovendien altijd, dus niet alleen wanneer ik bij u ben. Kinderen, zolang Christus geen gestalte in u krijgt, doorsta ik telkens weer barensweeën om u. Hoe graag zou ik nu bij u willen zijn en op een andere toon met u spreken, want ik maak me zorgen over u.

Loading

0Shares