Van Paulus, gevangene omwille van Christus Jezus, en van onze broeder Timoteüs. Aan onze geliefde medewerker Filemon, aan onze zuster Apfia en onze medestrijder Archippus, en aan de gemeente die bij u thuis samenkomt. Genade zij u en vrede van God, onze Vader, en van de Heer Jezus Christus.

Ik dank mijn God altijd wanneer ik u in mijn gebeden noem, want ik hoor vaak over de liefde en de trouw die u de Heer Jezus en alle heiligen toedraagt. Ik bid dat het geloof dat u met ons deelt u een dieper inzicht geeft in al het goede dat ons nader tot Christus brengt. Uw liefde heeft mij veel vreugde en troost gegeven, broeder, want u hebt de heiligen gesterkt.

In mijn verbondenheid met Christus heb ik het volste recht u te zeggen wat u moet doen, maar vanwege uw liefde doe ik u liever een verzoek – ik, Paulus, een man van respectabele leeftijd, die gevangen zit omwille van Christus Jezus. Ik zou u om een gunst willen vragen voor Onesimus, die tijdens mijn gevangenschap mijn kind is geworden. Hij was u destijds niet van nut; nu kan hij echter niet alleen mij, maar ook u goede diensten bewijzen. Ik stuur hem naar u terug, hoewel hij me na aan het hart ligt en ik hem graag bij me gehouden had. Dan had hij namens u voor mij kunnen zorgen nu ik omwille van het evangelie gevangen zit. Maar ik heb zonder uw medeweten niets willen ondernemen, want u moet mij niet een gunst verlenen omdat ik u onder druk zet, maar omdat u het zelf wilt.

Loading

0Shares