Aangezien de belofte om binnen te gaan in Gods rust nog steeds van kracht is, moeten we ervoor waken dat iemand van u ook maar de schijn wekt deze gelegenheid aan zich voorbij te laten gaan. Want aan ons is het goede nieuws verkondigd, net als indertijd aan hen; maar anders dan voor wie het in geloof aannemen, was het verkondigde woord voor hen niet heilzaam. Omdat wij echter geloven, gaan we binnen in de rust waarvan eerder sprake was:

‘In Mijn toorn heb Ik gezworen:

“Nooit zullen ze binnengaan in Mijn rust,”’ – en dat terwijl Zijn werk toch al met de grondvesting van de wereld voltooid werd! Over de zevende dag wordt immers ergens gezegd:

‘En op de zevende dag rustte God van al Zijn werk,’ terwijl hier wordt gezegd:

‘Nooit zullen ze binnengaan in Mijn rust.’ Het staat dus vast dat er wel mensen in kúnnen binnengaan. En omdat zij aan wie vroeger het goede nieuws verkondigd is, er vanwege hun ongehoorzaamheid niet zijn binnengegaan, legt God nu opnieuw een dag vast, een ‘vandaag’, waarover Hij, zoals eerder is opgemerkt, lange tijd later David heeft laten zeggen:

‘Horen jullie vandaag Zijn stem, wees dan niet koppig.’ Was de rust hun al door Jozua gegeven, dan zou God daarna niet meer over een andere dag hebben gesproken. Er wacht het volk van God dus nog steeds een sabbatsrust. En wie is binnengegaan in Zijn rust, vindt rust na zijn werk zoals God na het Zijne. Laten we dus alles op alles zetten om te kunnen binnengaan in die rust, en zo voorkomen dat ook maar iemand dit voorbeeld van ongehoorzaamheid volgt en te gronde gaat. Want levend en krachtig is het woord van God, en scherper dan een tweesnijdend zwaard:

het dringt diep door tot waar ziel en geest, been en merg elkaar raken, en het is in staat de opvattingen en gedachten van het hart te ontleden. Niets van wat geschapen is blijft voor Hem verborgen, alles is onverhuld en volkomen zichtbaar voor de ogen van Hem aan wie wij rekenschap moeten afleggen.

Loading

0Shares