1 Samuel 12:18-25 Samuel spreekt het volk voor het laatst toe 3

Samuël riep de HEER aan, en meteen liet de HEER het onweren en regenen, zodat het volk vervuld werd van angst voor de HEER en Samuël. Ze vroegen Samuël: ‘Bid voor ons, uw dienaren, tot de HEER, uw God, dat we niet hoeven te sterven. Want we hebben al zoveel verkeerd gedaan, en nu hebben we het nog erger gemaakt door om een koning te vragen.’ ‘Ook al hebt u gezondigd,’ antwoordde Samuël, ‘u hoeft niet bang te zijn zolang u de HEER maar trouw blijft en Hem met heel uw hart toegedaan bent.

0Shares
Lees meer ...

1 Samuel 13:1-12 Saul verspeelt de gunst van Samuel 1

Saul was dertig jaar oud toen hij koning werd. Twee jaar was hij koning van Israël. Saul had drieduizend Israëlieten uitgekozen. Tweeduizend waren met hem gelegerd bij Michmas en het gebergte van Betel; duizend lagen er met Jonatan bij Gibea in Benjamin. De rest van het volk werd teruggestuurd naar huis. Jonatan versloeg de Filistijnse wachtpost in Gibea, en dat kwam de Filistijnen ter ore. Saul liet in heel het land de ramshoorn blazen en rondzeggen: ‘Hebreeën, luister: Israël heeft de Filistijnen vernederd doordat Saul een van hun wachtposten verslagen heeft!’ Het volk werd opgeroepen om zich in Gilgal bij Saul aan te sluiten.

0Shares
Lees meer ...

1 Samuel 13:16-23 Jonatans heldendaad 1

Saul monsterde de mannen die bij hem waren gebleven. Het waren er zeshonderd. Saul en zijn zoon Jonatan waren met hun troepen gelegerd bij Gibea in Benjamin; de Filistijnen hadden hun kamp opgeslagen bij Michmas. De stoottroepen van de Filistijnen rukten uit in drie richtingen: één naar Ofra in Sual, één naar Bet-Choron en één naar de grensstrook waar je over de Hyenavallei heen uitkijkt op de woestijn.

0Shares
Lees meer ...

1 Samuel 14:1-13 Jonatans heldendaad 2

Op zekere dag zei Jonatan, de zoon van Saul, tegen zijn wapendrager: ‘Laten we oversteken naar de Filistijnse wachtpost daar aan de overkant.’ Maar hij vertelde niet aan zijn vader wat hij van plan was. Saul had zijn tent opgeslagen onder de granaatappelboom bij Migron, even buiten Gibea. Hij had zeshonderd soldaten bij zich. De functie van priester werd bekleed door Achia, de zoon van Achitub. Achitub was een broer van Ichabod, die de zoon was van Pinechas, de zoon van Eli, de priester van de HEER in Silo. Niemand wist dat Jonatan weg was. Aan weerszijden van het ravijn dat Jonatan wilde oversteken om bij de Filistijnse wachtpost te komen, staken twee rotstanden uit:

0Shares
Lees meer ...

1 Samuel 14:14-23 Jonatans heldendaad 3

Bij dit eerste treffen doodden Jonatan en zijn wapendrager twintig mannen. Dit alles speelde zich af op een terrein half zo groot als een span ossen in één dag kan ploegen. Er ging een siddering door het kamp in het veld en door de bezetting van de wachtpost, en ook de stoottroepen rilden van schrik. De aarde beefde, en alle Filistijnen sidderden van angst voor God. De mannen van Saul die bij Gibea in Benjamin op de uitkijk stonden, zagen wat er gebeurde: er ontstond een golf van paniek en de menigte rende heen en weer.

0Shares
Lees meer ...

1 Samuel 14:24-35 Sauls eed 1

De strijd zette zich voort tot voorbij Bet-Awen. Van de Israëlieten werd die dag het uiterste gevergd, want Saul had de soldaten onder ede bezworen: ‘Vervloekt wie het waagt om vóór de avond iets te eten, voor ik me op mijn vijanden heb gewroken.’ Dus nam niemand ook maar iets te eten. Op een gegeven moment kwamen ze in een dichtbegroeid gebied waar veel bijennesten waren, die dropen van de honing. Maar zelfs toen waagde niemand het zijn hand uit te steken om uit die nesten, die werkelijk boordevol honing zaten, iets te eten te halen, zo bang waren ze voor de vervloeking. Jonatan had echter niet gehoord dat zijn vader de soldaten een eed had opgelegd.

0Shares
Lees meer ...

1 Samuel 14:36-46 Sauls eed 2

Later die avond zei Saul: ‘Laten we vannacht de Filistijnen achternagaan en ze bestoken tot de morgen aanbreekt. Niet één zullen we er in leven laten.’ ‘Wat u maar wilt,’ zeiden de soldaten, maar de priester zei: ‘Laten we ons eerst tot God wenden.’ Saul raadpleegde God en vroeg: ‘Zal ik de Filistijnen achternagaan? Zult U ze aan Israël uitleveren?’ Maar deze keer gaf God geen antwoord. Toen zei Saul: ‘Laat alle aanvoerders aantreden en laten we uitzoeken wat voor zonde vandaag is begaan. Zo waar de HEER leeft, de Redder van Israël, al is mijn eigen zoon Jonatan de schuldige, sterven zal hij!’ Maar niemand gaf antwoord.

0Shares
Lees meer ...

1 Samuel 14:47-52 Verdere gegevens over Saul en zijn familie

Saul nam het koningschap over Israël op zich en voerde oorlog tegen alle hem omringende vijanden: tegen Moab, tegen de Ammonieten, tegen Edom, tegen de koningen van Soba en tegen de Filistijnen. Overal waar hij kwam, behaalde hij de overwinning. Hij werd steeds machtiger, versloeg de Amalekieten en bevrijdde zo Israël uit de greep van zijn plunderaars.

0Shares
Lees meer ...

1 Samuel 15:1-12 Saul verspeelt de gunst van God 1

Op een keer zei Samuël tegen Saul: ‘De HEER heeft mij destijds gezonden om u te zalven tot koning over Zijn volk, over Israël. Luister dus nu naar wat de HEER te zeggen heeft. Dit zegt de HEER van de hemelse machten: Ik ben niet vergeten wat Amalek Israël heeft aangedaan: het heeft Israël de weg versperd bij zijn uittocht uit Egypte. Trek daarom op tegen de Amalekieten en versla ze. Wijd al hun bezittingen onvoorwaardelijk aan de HEER. Spaar ze niet, maar dood alles en iedereen: mannen en vrouwen, kinderen en zuigelingen, runderen en schapen, kamelen en ezels.’ Saul liet het leger oproepen en hield wapenschouw in Telaïm. Er waren tweehonderdduizend man voetvolk en nog eens tienduizend man uit Juda.

0Shares
Lees meer ...