De familiehoofden van de stammen Juda en Benjamin, de priesters en de Levieten, allen die God daartoe aanzette, maakten zich gereed om naar Jeruzalem te vertrekken en te beginnen met de bouw van de tempel van de HEER. Al hun buren ondersteunden hen met voorwerpen van zilver en goud, met goederen, vee en kostbare geschenken, nog afgezien van wat vrijwillig aangeboden werd. Koning Cyrus van Perzië gaf de voorwerpen vrij die uit de tempel van de HEER afkomstig waren en die Nebukadnessar uit Jeruzalem had meegenomen en in de tempel van zijn eigen god had neergezet. Hij vertrouwde de teruggave toe aan Mitredat, de schatmeester, die ze met een inventarislijst aan Sesbassar, de leider van Juda, overdroeg. Het betrof dertig gouden schalen, duizend zilveren schalen, negenentwintig messen, dertig gouden bekers, vierhonderdtien zilveren bekers van verschillende soort en duizend andere voorwerpen, bij elkaar vijfduizendvierhonderd voorwerpen van zilver of goud. Dit alles liet Sesbassar meevoeren toen hij de ballingen uit Babylonië terugbracht naar Jeruzalem.

Loading

0Shares